
Jurisprudentie
ZA7103
Datum uitspraak2001-04-20
Datum gepubliceerd2002-02-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/14050
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-02-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/14050
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / staandehouding / concrete aanwijzingen.
Opsporingsambtenaren houden tijdens een controle in het kader van de milieuwetgeving een vreemdeling staande op grond van artikel 52 WvSv. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat een persoon zich tracht te verstoppen en zich uit de voeten maakt, niet meebrengt dat hij aangemerkt kan worden als een verdachte in de zin van artikel 52Wv Sv. Uit voornoemd optreden kan niet worden afgeleid dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 WvSv. De opsporingsambtenaren beschikten niet over concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf en waren derhalve niet bevoegd de in artikel 19 Vw bedoelde dwangmiddelen toe te passen. Beroep gegrond.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/14050 VRONTO
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Stb.1965, 40, Vw), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1976 te Grozny, van Russische nationaliteit, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is op 9 april 2001 aan de rechtbank kennis gegeven dat de vreemdeling, die op 11 maart 2001 in bewaring is gesteld en daartegen geen beroep heeft ingesteld, op 7 april 2001 vier weken in bewaring verblijft. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. R. Bosma, advocaat te Groningen, op 17 april 2001 ter zitting gehoord. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig is.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is F. Egbers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Ter Apel, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Het bevel tot bewaring van 11 maart 2001 is gegeven nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaring-stelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw).
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in werking getreden. Ingevolge artikel 122 van deze wet is de Vreemdelingenwet (Staatsblad 1965, 40, verder: Vw) ingetrokken.
Nu evenwel aan de vreemdeling voor 1 april 2001 zijn vrijheid is ontnomen en geen kennisgeving als bedoeld in artikel 96, eerste lid, eerste volzin, Vw2000 is gedaan, noch door de vreemdeling op of na 1 april 2001 beroep is ingesteld, is, ingevolge artikel 121, tweede lid, Vw2000, het recht zoals dat gold voor 1 april 2001 van toepassing.
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikellid dient onder "recht" in de zin van artikel 121, tweede lid, Vw2000 te worden verstaan de bepalingen van procesrechtelijke aard. Daaronder zijn begrepen de bepalingen die de bevoegdheid van deze rechtbank alsmede de wijze van behandeling van het beroep of van de met een beroep gelijkgestelde kennisgeving regelen.
Wel geldt, gelet op artikel 121, tweede lid, tweede volzin, Vw2000, de uitspraak van de rechtbank als uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 94 van de Vw2000.
De vreemdeling is op 11 maart 2001 tijdens een controle in het kader van de Milieuwet aangehouden. De vreemdeling is op 11 maart 2001 op grond van artikel 26, eerst lid, aanhef en onder a, Vw, in bewaring gesteld.
Met de inwerkingtreding van de Vw2000 en de intrekking van de Vw is de oorspronkelijke grondslag aan de inbewaringstelling (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw) komen te ontvallen. Nu evenwel artikel 59, eerste lid en onder a , Vw2000 materieel gezien overeenkomt met artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, moet de vreemdelingenrechtelijke vrijheidsbeneming van de vreemdeling thans geacht worden te zijn gegrond op artikel 59, eerste lid, en onder a, Vw2000.
De Vw2000 kent niet, zoals de Vw, de figuur van de last tot uitzetting. Door de inwerkingtreding van de Vw2000 heeft de op grond van de Vw gegeven last tot uitzetting haar werking verloren. Artikel 63, eerste lid, Vw2000 bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de in de wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, danwel artikel 45, eerste lid, onder b, kan worden uitgezet.
Het woord "ingevolge" in de zinsnede "ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, dan wel artikel 45, eerste lid, onder b", is voor meer dan één uitleg vatbaar. Gelet op het systeem van de Vw2000 en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 63 van deze wet komt aan deze zinsnede niet de betekenis toe dat slechts na een beslissing op een aanvraag om toelating van verweerder een uitzettingbevoegdheid bestaat doch dient het woord "ingevolge" te worden verstaan als "op de voet van dan wel als ware sprake van toepasselijkheid van". Dit betekent dat de bevoegdheid op grond van artikel 63, eerste lid, Vw2000 ook kan worden toegepast in die gevallen waarin de vreemdeling nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Nu de inbewaringstelling van de vreemdeling heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de Vw2000 zal de procedure die tot de inbewaringstelling heeft geleid en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring getoetst worden aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de vreemdeling is staande gehouden tijdens een controle uitgevoerd in het kader van de milieuwetgeving. Bij de uitoefening van een dergelijke controle zijn onvoldoende concrete aanwijzingen te vinden in ervaringsgegevens met betrekking tot aanwijzingen voor illegaal verblijf van vreemdelingen. De staandehouding is derhalve onrechtmatig.
Ambtshalve overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit een door twee opsporingsambtenaren van politieregio Noord-Holland Noord op ambtseed gemaakt proces-verbaal van 12 maart 2001 blijkt dat door voornoemde ambtenaren in een schuur met kas een controle op de naleving van voorschriften inzake de milieuwetgeving werd gehouden. Tijdens de controle zagen zij dat een man zich trachtte te verstoppen en er vervolgens hollend vandoor ging. In de veronderstelling dat het mogelijk een inbreker betrof, werd de man staande gehouden. Uit het formulier D77 blijkt dat de man is staande gehouden ter zake van artikel 310/311 juncto artikel 45 Sr. Nadien, zo blijkt uit het proces-verbaal, wordt duidelijk dat de man vermoedelijk in de kas werkzaam was geweest. Hij gaf uiteenlopende namen op en verklaarde "Nee, paspoort." Nu betrokkene niet beschikte over een document waaruit zijn identiteit bleek, werd hij op grond van artikel 19, tweede lid, Vreemdelingenwet overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het enkele feit dat een persoon zich tracht te verstoppen en zich vervolgens uit de voeten maakt niet mee dat hij daarmee kan worden bestempeld als verdachte in de zin van artikel 52 Sv. Immers niet gezegd kan worden dat uit dit optreden van betrokkene feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 Sv blijkt. Hieruit volgt dat het staande houden van eiser niet rechtmatig is geschied en de opsporingsambtenaren, optredend als toezichthouders in de zin van de Vreemdelingenwet en gezien het strafrechtelijk voortraject, niet konden beschikken over concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf en derhalve niet bevoegd waren de in artikel 19 Vw bedoelde dwangmiddelen toe te passen.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig zijn. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal daarom de opheffing van de bewaring bevelen.
Nu het voorgaande reeds tot de opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen namens de vreemdeling is aangevoerd geen verdere bespreking.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van de vreemdeling.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming met onmiddellijke ingang;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gewezen door mr.dr. M.M. Beije in tegenwoordigheid van
mr. E.F. Petrusma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2001.
---------------------------------------
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 121, tweede lid juncto artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken".